Waarom zijn reproduceerbaarheid en repliceerbaarheid belangrijk?
Een succesvolle reproductie laat zien dat data-analyses correct en eerlijk zijn uitgevoerd en met een geslaagde replicatie wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek verhoogd.
Een succesvolle reproductie laat zien dat data-analyses correct en eerlijk zijn uitgevoerd en met een geslaagde replicatie wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek verhoogd.
De reproduceerbaarheid en repliceerbaarheid van een onderzoek kunnen worden verhoogd door een transparante, gedetailleerde methodesectie te schrijven en door duidelijk te formuleren.
Bij reproductie van een onderzoek worden alleen de data-analyses opnieuw gedaan met de bestaande data, terwijl bij replicatie het gehele onderzoek op dezelfde manier wordt herhaald door ook nieuwe data te verzamelen.
Een onderzoek is repliceerbaar (of herhaalbaar) als iemand een onderzoek opnieuw uitvoert volgens dezelfde methode en op basis van de nieuwe data dezelfde resultaten behaalt.
Een onderzoek is reproduceerbaar als iemand bestaande data opnieuw analyseert volgens dezelfde methode en daarmee dezelfde resultaten behaalt.
De 7e editie, gepubliceerd in 2019, is de meest recente editie van de APA-handleiding. De 6e editie, gepubliceerd in 2009, wordt echter nog steeds door veel hogescholen, universiteiten en uitgevers gebruikt.
De Engelstalige APA-handleiding (7e editie) is te koop bij bol.com als een hardcover, paperback of spiraalgebonden versie. Je kunt ook een e-boekversie kopen bij RedShelf.
Scribbr heeft daarnaast een uitgebreide handleiding gemaakt genaamd ‘De Nederlandse APA-regels volgens de 7e editie’. Hierin hebben we de nieuwe richtlijnen aangepast naar het Nederlands. De handleiding is gratis te downloaden!
De APA verwacht dat de meeste onderwijsinstellingen de 7e editie in het voorjaar van 2020 gaan gebruiken. Neem contact op met je begeleider of kijk op de website van het wetenschappelijk tijdschrift waarin je wilt publiceren om te zien welke APA-richtlijnen jij moet aanhouden.
Je kunt beter geen ‘waarom’-vraag opstellen voor de hoofdvraag van je scriptie (maar ook liever niet voor deelvragen), omdat deze vragen vaak niet specifiek genoeg zijn. Je kunt dan beter nog meer vooronderzoek doen en de vraag anders formuleren.
Je kunt voor ieder soort onderzoek kwalitatief of kwantitatief onderzoek en desk- of fieldresearch doen. Zo kun je literatuuronderzoek doen, interviews houden, enquêtes afnemen, observaties doen of een focusgroep houden. Ook een case study behoort tot de mogelijke onderzoeksmethoden.
Je eerste twee deelvragen zijn meestal beschrijvende vragen die je in je theoretisch kader kunt beantwoorden. De volgende deelvragen beantwoord je door middel van analyses in je resultaten. Je hoofdvraag beantwoord je pas in je conclusie.
Je deelvragen worden zo in chronologische volgorde (van 1 tot bijvoorbeeld 5) beantwoord. Als je eerst antwoord geeft op deelvraag 3 en daarna pas op 1, dan is de volgorde nog niet logisch.
Nee, je kunt meerdere type onderzoeksvragen formuleren om antwoord te krijgen op je hoofdvraag. Het is van belang dat je deelvragen helpen je hoofdvraag te beantwoorden en dat je in staat bent om het benodigde onderzoek hiervoor te verrichten.
Op basis hiervan bepaal je welk soort onderzoeksvragen je moet stellen om je hoofdvraag te beantwoorden.
Ja, je hoofdvraag kan een beschrijvende onderzoeksvraag zijn, maar op voorwaarde dat de onderzoeksvraag complex genoeg is waardoor hiervoor daadwerkelijk een onderzoek nodig is. Dit betekent dat het antwoord op die vraag niet voorhanden mag liggen. Dan heeft het immers geen nut om hier een onderzoek voor uit te voeren.
Toets zelf hoe goed je onderzoeksvragen zijn met onderstaande lijst vragen. Alleen als het antwoord ‘ja’ is op iedere vraag, zijn ze waarschijnlijk goed:
Heb je steeds ‘ja’ geantwoord? Vraag dan nog aan een of twee medestudenten om feedback en suggesties. Bespreek tot slot je onderzoeksvragen met je begeleider.
In dit geval kun je de volgende stappen nemen om een goede samenvatting te schrijven:
Je kunt je samenvatting of abstract inkorten door overbodige informatie te schrappen, te focussen op je eigen onderzoek (vermijd lange discussies over andere bronnen) en omslachtige en overdreven lange zinnen te vermijden.
Een abstract is simpelweg de Engelse benaming voor een samenvatting. Het enige verschil is dat een abstract vaak nog korter moet zijn dan een samenvatting (tussen de 150 en 300 woorden). Sommige opleidingen vragen ook van je om bij de abstract sleutelwoorden te plaatsen.
Doorgaans wordt je geacht een samenvatting te schrijven voor: een scriptie, proefschrift, onderzoekspaper (voor publicatie), een adviesrapport, implementatieplan en een stageverslag voor een onderzoeksstage.
Doorgaans gebruik je geen steekproef als je kwalitatief onderzoek verricht. Ook gebruik je nooit een steekproef als je onderzoekspopulatie zo klein is dat je simpelweg alle personen die hiertoe behoren kunt ondervragen. Dit is mede afhankelijk van je onderzoeksmethode.
Om de volgende redenen kun je een steekproef gebruiken:
Deze drie redenen gelden eigenlijk altijd voor een scriptie, tenzij de onderzoekspopulatie heel klein is. Je steekproef dient ertoe geldende uitspraken te doen over de gehele onderzoeksgroep (aselecte steekproef) of de selectie die je hebt gemaakt (selecte steekproef).
Je gebruikt een steekproef uitsluitend wanneer je kwantitatief onderzoek verricht. Je kunt met een steekproef onderzoek doen naar allerlei onderwerpen, zowel personen, groepen, fenomenen als bestaande gegevens.
Als je onderzoeksresultaten niet valide zijn en je de validiteit dus niet kunt bewijzen, dan geef je dit aan in de beperkingen in je discussie. Er is dan sprake van systematische fouten (research bias) in je studie.
Als je hierdoor concludeert dat je op basis van je bevindingen geen harde conclusies kunt trekken, dan lever je toch een bijdrage aan de bestaande wetenschappelijke en praktische kennis. Op basis van jouw onderzoek kan in vervolgonderzoek deze systematische fout vermeden worden om wel tot valide resultaten te komen.
Bij kwalitatief onderzoek zorg je er sowieso voor dat de indruksvaliditeit, inhoudsvaliditeit, begripsvaliditeit en interne validiteit gewaarborgd zijn om aan te tonen dat je gemeten hebt wat je wilde meten, dat je conclusies waar zijn en dat je methoden valide zijn.
Je kunt met kwalitatief onderzoek niet de externe validiteit aantonen. Of je de criteriumvaliditeit en ecologische validiteit moet aantonen is afhankelijk van je studierichtlijnen. Beschrijf of de validiteit is gewaarborgd in je methodologie of je discussie.
Zorg er altijd voor dat de indruksvaliditeit, inhoudsvaliditeit, begripsvaliditeit (constructvaliditeit) en interne validiteit gewaarborgd zijn om aan te tonen dat je gemeten hebt wat je wilde meten, dat je conclusies waar zijn en dat je methoden valide zijn.
Ook is het bij kwantitatief onderzoek vaak van belang dat je de externe validiteit waarborgt om de resultaten te generaliseren. Tot slot heb je nog de optie, afhankelijk van je studierichtlijnen, om de criteriumvaliditeit en ecologische validiteit aan te tonen. Beschrijf of de validiteit is gewaarborgd in je methodologie of je discussie.
Bij validiteit gaat het om het meten wat je beoogt te meten. Bij betrouwbaarheid daarentegen gaat het om de vraag of je onderzoeksresultaten hetzelfde zouden zijn als je het onderzoek op dezelfde wijze nogmaals uitvoert.
Je mag je deelvragen niet letterlijk herhalen in de conclusie, omdat je conclusie dan lang en onoverzichtelijk wordt. In dit hoofdstuk richt je je voornamelijk op de hoofdvraag. Eventueel kun je kort verwijzen naar de antwoorden op de deelvragen.
Je deelvragen beantwoord je (afhankelijk van je onderzoeksmethode) in het theoretisch kader of in de resultatensectie.
Voor het generaliseren van je conclusie is het als eerste altijd belangrijk dat je (1) je populatie duidelijk definieert, (2) gebruikmaakt van een aselecte steekproef en (3) je steekproef voldoende groot is.
Of je jouw conclusie kan generaliseren, is afhankelijk van het soort onderzoek dat je hebt uitgevoerd.
Als je bij kwalitatief onderzoek bijvoorbeeld na 7 interviews steeds dezelfde antwoorden krijgt (verzadiging of saturatie), kun je stellen dat de antwoorden hetzelfde zouden zijn als je nog eens 10 personen van dezelfde onderzoeksgroep zou interviewen. In dat geval mag je jouw bevindingen over die specifieke onderzoekspopulatie generaliseren.
Bij kwantitatief onderzoek is het van belang dat je voldoende personen bevraagt. Gebruik een steekproefcalculator om te bepalen hoe groot jouw steekproef moet zijn. Zo moet je bijvoorbeeld minstens 278 enquêtes afnemen als je een uitspraak over een populatie van 1000 personen wilt generaliseren.
Als je onderzoek niet valide en betrouwbaar blijkt te zijn of je resultaten eigenlijk tot niets hebben geleid, kun je hier nog steeds een conclusie over trekken. Zo kun je concluderen dat je met jouw onderzoeksmethoden hierover geen valide conclusie kunt trekken of kun je aangeven dat deze resultaten geen direct antwoord geven op je hoofdvraag.
Op basis van deze informatie weten studenten voor vervolgonderzoek dat ze het op een andere manier moeten aanpakken! Zo heb je nog steeds bijgedragen aan de bestaande kennis.
Stel jezelf de volgende vragen om te evalueren of je conclusies trekt of aan het samenvatten bent:
Als uit jouw onderzoek geen concrete oplossing naar voren is gekomen dan kun je geen implementatieplan hierover schrijven. In dit geval is het van belang om verder onderzoek te doen wanneer jij per se een implementatieplan moet opleveren.
Dit kan bijvoorbeeld gebeuren omdat je onvoldoende inzicht hebt verkregen in het probleem of erachter bent gekomen dat het probleem ergens anders door veroorzaakt wordt dat niet behoort tot jouw vakgebied.
Je implementatieplan wordt zowel gelezen door je studiebegeleider als je opdrachtgever. Als je opdrachtgever vervolgens tevreden is over het plan en jouw oplossing wilt doorvoeren, zal hij of zij jouw implementatieplan doorspelen naar de verantwoordelijken en andere betrokkenen die je ook in jouw implementatieplan hebt besproken.
Je implementatieplan moet daarom leesbaar en duidelijk zijn voor een breed publiek.
In een adviesrapport beargumenteer je waarom je opdrachtgever moet kiezen voor een bepaalde oplossing voor het probleem dat je hebt onderzocht.
In je implementatieplan is deze oplossing al gekozen en beschrijf je hoe de oplossing moet worden doorgevoerd.
De lengte van een implementatieplan varieert van ongeveer 7 tot 20 pagina’s lang. Ga na bij jouw studiebegeleider hoe lang deze ongeveer moet zijn en welke onderdelen je hierin moet opnemen.
Je implementatieplan is het liefst kort, bondig en duidelijk om zo effectief mogelijk te zijn. Hoe bondig een implementatieplan kan zijn, hangt af van het aantal activiteiten dat uitgevoerd moet worden en de complexiteit van de implementatie wat betreft de organisatie, communicatie en planning.
Je schrijft een implementatieplan in aanvulling op je onderzoek en eventueel ook je adviesrapport als je opdrachtgever en/of studiebegeleider dit van je verlangt.
Voordat je begint aan het onderzoekstraject, spreek je al met je opdrachtgever en studiebegeleider af welke producten je moet gaan verzorgen (stageverslag, scriptie, adviesrapport, productontwerp, implementatieplan).
Heb je niet met je opdrachtgever en/of studiebegeleider van tevoren afgesproken dat je een implementatieplan moet opleveren? Dan is de kans groot dat je dit niet hoeft te doen. Vraag dit wel nog even na, voordat je al jouw producten moet opleveren.
Een doel is meetbaar met behulp van een bepaald systeem, bepaalde methode of procedure om cijfermatig te bepalen in hoeverre je het doel op een bepaald moment bereikt hebt. Je kunt zonodig een nulmeting doen om de startsituatie te bepalen, zodat duidelijk is met welk percentage of met welk aantal de situatie is verbeterd in vergelijking met deze startsituatie.
Wanneer je een doel met geen mogelijkheid meetbaar kunt maken, kan het zijn dat je jouw doel niet SMART kunt formuleren. Ga dan na of mogelijk een onderdeel van je doel wel meetbaar kan zijn. Zo kun je ‘betere communicatie’ niet meten, maar het aantal likes over de klantenservice op de Facebookpagina wel.
Acceptabel (of Aanvaardbaar) is de meest gangbare uitleg. Als je een leerdoel formuleert, kies dan voor Acceptabel. Ook als het van belang is dat er draagvlak is voor het doel, kies je voor Acceptabel.
Als je doel voornamelijk moet leiden tot acties, kies dan voor Actiegericht. Is het belangrijk dat je doel daadwerkelijk leidt tot een verandering, bijvoorbeeld binnen bedrijf? Kies dan voor Ambitieus. En mocht het belangrijk zijn dat het duidelijk is wie het doel moet bewerkstelligen, kies dan voor Aanwijsbaar.
Niet alle doelen kunnen SMART geformuleerd worden. Formuleer kortetermijndoelen met een duidelijke einddatum en meetbare resultaten SMART om je te helpen je doelstelling te behalen.
Langetermijndoelen zonder einddatum bij concepten die moeilijk tot onmogelijk meetbaar gemaakt kunnen worden, kunnen niet SMART geformuleerd worden.
Door (leer)doelen SMART te formuleren, maak je het voor jezelf en eventueel de organisatie waarvoor je werkt of het onderzoek doet, eenvoudiger om deze doelen te behalen.
Een SMART-geformuleerde doelstelling leidt tot een duidelijk en haalbaar actieplan waar voldoende draagvlak voor is, wat niet alleen handig is, maar ook jezelf en medewerkers kan motiveren.
Bovendien weet je op de afgesproken datum ook daadwerkelijk of het doel behaald is, doordat dit meetbaar is. Naar aanleiding hiervan kun je weer nieuwe SMART-(leer)doelen opstellen zodat jezelf of je organisatie door kan ontwikkelen en kan blijven verbeteren.
Opvallende resultaten die niets te maken hebben met je onderzoeksvraag zou je kunnen bespreken in je discussie. Misschien heeft een bepaalde beperking van jouw onderzoek wel geleid tot deze uitkomsten of is er vervolgonderzoek nodig om meer inzicht te krijgen in die resultaten.
Als resultaten antwoord geven op een deelvraag, -hypothese of de onderzoeksvraag en/of significant inzicht bieden in een deelonderwerp, dan zijn deze resultaten relevant.
Uiteindelijk dienen de resultaten die je in dit hoofdstuk beschrijft te leiden tot het antwoord op je hoofdvraag dat je in je conclusie geeft.
In verhouding maakt je resultatenhoofdstuk meestal een derde uit van je gehele scriptie.
Hoeveel woorden of pagina’s je moet gebruiken voor je resultaten hangt af van de grootte van je onderzoek en het aantal deelvragen, -hypotheses, deelonderwerpen of onderzoeksmethoden die je hebt gebruikt. Het hangt ook af van de uitkomsten van je kwantitatief of kwalitatief onderzoek.
In je inleiding geef je algemene informatie over je onderwerp en baken je je onderwerp af zodat je lezer weet waar je onderzoek over gaat. Met die informatie beschrijf je jouw doelstelling, probleemstelling en presenteer je de hoofdvraag en deelvragen van je scriptie.
In je theoretisch kader geef je antwoord op de beschrijvende deelvragen die je hebt geformuleerd en ga je dieper in op de begripsdefinities die je gebruikt, zodat je lezer nog beter begrijpt wat jouw resultaten en conclusie uiteindelijk betekenen en waar deze precies betrekking op hebben.
Naar hoeveel verschillende auteurs je verwijst in je theoretisch kader is afhankelijk van de beschikbare literatuur over jouw onderwerp. Houd er hierbij ook rekening mee dat de meeste studies van je verlangen dat je recente bronnen gebruikt, oftewel bronnen die niet ouder zijn dan 10 jaar. Het is vooral van belang dat je studies gebruikt die relevant zijn voor jouw onderwerp en bijdragen aan de wetenschappelijke onderbouwing van jouw onderzoek.
Ja, als deze definities en modellen relevant zijn voor je onderwerp en het van belang is dat je uitlegt waarom je deze niet gebruikt, kun je deze definities en modellen ook in je theoretisch kader beschrijven.
Je toont hiermee aan dat je op de hoogte bent van verschillende definities en modellen en dat je bewust kiest voor andere definities en modellen die beter passen bij jouw onderzoek.
Ja en nee. In het theoretisch kader van je plan van aanpak ga je in op de belangrijkste begrippen, theorieën en modellen die met je onderwerp te maken hebben. Je legt hierbij uit wat deze inhouden en gaat daarna vooral in op waarom deze voor jouw onderzoek relevant zijn (welke deelvraag je hiermee kunt beantwoorden bijvoorbeeld).
Je geeft in het theoretisch kader van je PvA nog geen antwoord op beschrijvende deelvragen, terwijl je dit in je scriptie wel doet.
Ja, deze richtlijnen gelden ook voor een discussie in een academisch paper, oftewel andere wetenschappelijke teksten dan scripties. Ga wel altijd na wat in jouw studierichtlijnen precies van je verlangd wordt met betrekking tot je discussie.
Helaas zijn niet alle opleidingen en onderwijsinstellingen het erover eens wat in een discussie beschreven moet worden. Sommige onderwijsinstellingen verlangen zelfs van je dat je in je discussie een conclusie geeft en in je conclusie een advies beschrijft, bijvoorbeeld in een adviesrapport.
Lees daarom altijd grondig jouw studierichtlijnen door om erachter te komen wat je precies in je discussie moet bespreken. Onze richtlijnen zijn gebaseerd op de algemene regels voor een discussie in een wetenschappelijk onderzoek.
Als je een wetenschappelijk onderzoek hebt gedaan voor de universiteit, dan is de discussie een verplicht onderdeel. Hierin kun je dieper ingaan op de resultaten. Het is hierin vooral van belang dat je de validiteit van je onderzoek beargumenteert, de beperkingen van je onderzoek beschrijft en suggesties presenteert voor vervolgonderzoek.
Het is echter niet altijd verplicht om je discussie als een apart hoofdstuk toe te voegen. Soms is het ook een paragraaf van je conclusie.
Bij sommige hbo-opleidingen hoef je geen discussie toe te voegen aan je scriptie. Ga na of jij dit wel moet doen, of niet.
Als je de structuur van een onderzoeksstage-verslag ziet, lijkt het veel op een scriptie. Dat klopt! Een stageverslag voor een onderzoeksstage is gedeeltelijk een soort scriptie in het klein, maar is wel degelijk verschillend.
De verschillen zijn de volgende:
Je docent is niet iedere dag bij jou terwijl je stage loopt en heeft ook niet voortdurend contact met je stagebegeleider. Enkel op basis van het rapport van jouw stagebegeleider en vooral op basis van jouw stageverslag kan je docent je stage beoordelen.
Je docent let hierbij op de volgende aspecten:
Je schrijft een stageverslag om aan je docent en stagebegeleider te laten zien wat je geleerd hebt, wat je gedaan hebt en hoe je je hebt ontwikkeld. Je toont hiermee aan dat je begrijpt hoe het bedrijf werkt en hoe je meer relevante praktijkkennis hebt gedaan in de lijn van jouw studie.
Als je een onderzoeksstage doet, laat je bovendien zien dat je een valide onderzoek kunt doen en helpen je onderzoeksresultaten meer inzicht te krijgen in het onderzoeksprobleem waarmee je stagebedrijf kampt.
Je schrijft een stageverslag nadat je de stage hebt afgerond of als je in de afrondende fase bent. Tijdens je stage is het wel een goed idee om alvast sommige onderdelen te schrijven. Zo kun je de vrij snel schrijven over het bedrijf, de omgeving en de stageopdracht, maar kun je pas aangeven welke werkzaamheden je daadwerkelijk hebt verricht en deze evalueren aan het einde van je stage.
Als je een onderzoeksstage doet kun je onze werkplanning voor een scriptie gebruiken en tijdens je onderzoek al je theoretisch kader, methodologie en resultaten schrijven.
Het verschil tussen een stageverslag en een reflectieverslag is groot. In je stageverslag is een reflectie (of een evaluatie) slechts een onderdeel van het verslag en beschrijf je de gehele stageperiode, het stagebedrijf en zijn omgeving, je stageopdracht en werkzaamheden en verbind je hier een conclusie aan.
In je reflectieverslag daarentegen ga je enkel in op betekenisvolle situaties en bespreek je die zeer uitvoerig. Je focust hierbij vooral op je eigen ontwikkeling en gevoel.
Nee, er zijn geen functies verwijderd. Het is bijvoorbeeld nog steeds mogelijk om de taal van de bronvermeldingen aan te passen of om de verwijzing in de tekst te kopiëren.
Ons doel is om het citeren van bronnen zo gemakkelijk en nauwkeurig mogelijk te maken. We zijn ervan overtuigd dat de nieuwe APA Generator hierin nu veel beter is dan de oude versie.
Honderdduizenden studenten gebruiken de nieuwe versie al en we denken dat het tijd is dat iedereen ermee aan de slag gaat!
Helaas is het niet mogelijk om een back-up van je bronnenlijst te downloaden nadat de deadline van 28 november is verstreken.
Kom je ergens niet uit? Geen probleem, wij staan altijd voor je klaar.
Ons team helpt studenten afstuderen met de:
De Scribbr Bronnengenerator is ontwikkeld met behulp van het open-source Citation Style Language (CSL)-project en Frank Bennett’s citeproc-js. Het is dezelfde technologie die wordt gebruikt door tientallen andere populaire bronnengenerators, waaronder Mendeley en Zotero.
Je kunt alle citatiestijlen en talen vinden die in de Scribbr Citation Generator worden gebruikt in onze openbaar toegankelijke repository op Github.
De Scribbr Plagiaat Checker maakt gebruik van elementen van Turnitins Similarity Checker, namelijk de plagiaatdetectiesoftware en de Internet Archive and Premium Scholarly Publications content databases.
Scribbr is gespecialiseerd in het controleren van studiegerelateerde documenten (mbo, hbo, wo en postdoc). We kijken de volgende soorten teksten na:
Wij controleren geen commerciële teksten zoals boeken of webpagina’s.