Wat is de definitie van indruksvaliditeit (face validity)?
Indruksvaliditeit (face validity) geeft aan in welke mate een meetinstrument op het eerste gezicht relevant en geschikt lijkt om te meten wat het moet meten.
Indruksvaliditeit (face validity) geeft aan in welke mate een meetinstrument op het eerste gezicht relevant en geschikt lijkt om te meten wat het moet meten.
Onderzoekers kiezen vaak voor een vorm van blindering, waardoor participanten, onderzoekers en/of data-analisten niet weten of participanten in de experimentele of controlegroep zijn ingedeeld.
Hierdoor kunnen de geblindeerde partijen de resultaten niet (on)bewust beïnvloeden, waardoor de interne validiteit van een experiment wordt verhoogd.
Bij blindering in onderzoek weten een of meerdere partijen niet of de participanten zijn ingedeeld in de controlegroep of de experimentele groep. Er zijn drie soorten blindering:
Bij experimenteel onderzoek wordt de vermoede oorzaak (onafhankelijke variabele) gemanipuleerd, waardoor kan worden vastgesteld of een bepaald gevolg (afhankelijke variabele) optreedt. Hierbij verdeelt de onderzoeker participanten over minimaal twee groepen:
Bij cohortonderzoek observeert de onderzoeker proefpersonen die al een bestaand, gemeenschappelijk kenmerk hebben (zoals “roken”). Er wordt geen manipulatie uitgevoerd en er wordt niet gecontroleerd voor externe variabelen.
Cohortonderzoek kan prospectief of retrospectief zijn, maar experimenteel onderzoek is altijd prospectief.
Een case-control study legt net als een retrospectief cohortonderzoek de nadruk op het verleden, en er wordt geredeneerd vanuit de uitkomst naar de oorzaak. Het doel van een case-control study is om de risicofactoren van bijvoorbeeld een ziekte te achterhalen. Hiertoe worden twee groepen onderzocht:
Bij een cohortonderzoek wordt geen gebruik gemaakt van twee groepen, maar slechts van één groep (cohort). De proefpersonen worden herhaaldelijk gemeten voor langere tijd om correlaties vast te stellen. Ook kan een cohortonderzoek zowel retrospectief (gericht op verleden) als prospectief (gericht op toekomst) zijn.
Een cohort is een groep mensen uit de samenleving die een gemeenschappelijk kenmerk bezitten (e.g., rokers, de populatie van Amsterdam of iedereen die is geboren in 1998).
Bij een cohortonderzoek wordt een cohort herhaaldelijk gemeten over een langere periode.
Over het algemeen doorloop je voor een peer review de volgende stappen:
Peer reviews kunnen voorkomen dat duidelijk problematisch, gefraudeerd of anderszins onbetrouwbaar onderzoek wordt gepubliceerd. Daarnaast is het een uitstekende kans om feedback te krijgen van gerenommeerde experts in je vakgebied. Ook werkt peer review als een eerste verdediging die hiaten, vage termen en onbeantwoorde vragen voor lezers kan identificeren.
Veel vakgebieden maken gebruik van een peer review, vooral om te bepalen of een manuscript klaar is voor publicatie. Peer review verhoogt de geloofwaardigheid van het manuscript. Hierdoor behoren wetenschappelijke tijdschriften tot de meest betrouwbare bronnen waarnaar je kunt verwijzen in je bronvermelding.
Peer review is echter ook gebruikelijk in niet-academische settings, zoals voor medisch onderwijs of de gezondheidszorg. Daarnaast worden peer assessments ingezet als pedagogisch hulpmiddel in basis-, middelbaar en hoger onderwijs.
Constructvaliditeit (ook wel begripsvaliditeit genoemd) geeft aan in welke mate een onderzoeksinstrument het begrip meet dat het moet meten. Het is één van de vier soorten validiteit die betrekking heeft op meetinstrumenten. De andere drie zijn inhoudsvaliditeit, indruksvaliditeit en criteriumvaliditeit.
Er zijn twee soorten constructvaliditeit:
Als je een meetinstrument ontwikkelt of evalueert, helpt constructvaliditeit om te bepalen of je daadwerkelijk het construct meet dat je wilt meten. Zonder constructvaliditeit loop je het risico dat je per ongeluk ongerelateerde constructen meet.
Constructvaliditeit wordt vaak beschouwd als de overkoepelende soort validiteit voor meetinstrumenten, omdat dit type de andere drie typen dekt. Je hebt indruksvaliditeit, inhoudsvaliditeit en criteriumvaliditeit nodig om de constructvaliditeit te waarborgen.
Statistische analyses worden vaak uitgevoerd om de validiteit te bepalen op basis van de verzamelde data van je metingen. Je onderzoekt de convergente en discriminante validiteit door te bepalen of je meetresultaten positief of negatief correleren met andere bestaande metingen.
Daarnaast kun je ook een regressieanalyse uitvoeren om te beoordelen of je meetinstrument daadwerkelijk de uitkomsten voorspelt die je verwacht had. Als je regressieanalyse overeenkomt met je verwachtingen, versterkt dit je claim van constructvaliditeit.
Constructvaliditeit (ook wel begripsvaliditeit genoemd) geeft aan in welke mate je onderzoeksinstrument het concept meet dat het moet meten (en niet per ongeluk een ander concept).
Inhoudsvaliditeit (content validity) is de mate waarin de aspecten van het te meten begrip volledig worden gemeten met je onderzoeksinstrument. Hierbij gaat het erom in hoeverre alle aspecten van het begrip “gedekt” worden.
Constructvaliditeit is dus een overkoepelende soort validiteit die betrekking heeft op het construct zelf in relatie tot andere constructen, terwijl inhoudsvaliditeit inzoomt op de te meten aspecten van het construct.
In een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep (randomized controlled trial, RCT) moet je met verschillende zaken rekening houden:
Willekeurig verdelen van de proefpersonen over de verschillende groepen van het experiment om te zorgen voor een valide vergelijking (randomisatie).
Een experimentele groep, ook wel de behandelingsgroep genoemd, krijgt het experiment of de behandeling waarvan de onderzoekers het effect willen bestuderen.
Een controlegroep krijgt in plaats hiervan een vergelijkbare conditie, placeboconditie of geen conditie aangeboden.
In alle andere opzichten moeten beide groepen identiek zijn.
In een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep (randomized controlled trial, RCT) wordt gebruikgemaakt van deze twee groepen om de resultaten te vergelijken en zo de validiteit van het experiment te waarborgen.
In een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep (randomized controlled trial, RCT) voer je een experiment uit met een controlegroep en experimentele groep waarover participanten aselect worden verdeeld (randomisatie).
Een controlled clinical trial (CCT) is in principe hetzelfde als een randomized controlled trial, alleen heeft er bij deze experimenten enkel quasi-randomisatie of helemaal geen randomisatie plaatsgevonden.
Als het niet bekend is of de participanten zijn gerandomiseerd, of als de methode voor randomisatie niet volledig is, wordt een onderzoek meestal bestempeld als een controlled clinical trial.
Een systematische review is secundair onderzoek omdat het gebruikmaakt van al bestaand onderzoek. Je verzamelt zelf geen nieuwe data.
Indruksvaliditeit (face validity)is belangrijk, omdat het een eerste beoordeling is van de validiteit van je meetinstrument. Het is een snelle en gemakkelijkke manier om na te gaan of een meetinstrument op het eerste gezicht nuttig is.
Voor indruksvaliditeit (face validity) is het in de meeste gevallen het beste om verschillende mensen te vragen je meetinstrument te beoordelen. Deskundigen hebben weer hele andere kennis en kijken naar hele andere dingen dan potentiële proefpersonen. Beide groepen kunnen waardevolle inzichten leveren voor de beoordeling van je meetinstrument.
Het Rosenthal-effect verwijst naar situaties waarin hoge verwachtingen tot betere prestaties leiden, terwijl lage verwachtingen tot slechtere prestaties leiden.
Een andere naam voor het Rosenthal-effect is het Pygmalion-effect.
Het waarnemer-verwachtingseffect (observer-expectancy effect) is een vorm van onderzoeksbias die optreedt als onderzoekers de resultaten van hun eigen onderzoek beïnvloeden via interactie met deelnemers aan het onderzoek.
De eigen overtuigingen en verwachtingen van onderzoekers over de resultaten kunnen onbedoeld deelnemers beïnvloeden via demand characteristics (vraagkenmerken).
Het observer-expectancy effect wordt vaak gebruikt als synoniem voor het Rosenthal-effect of Pygmalion-effect.
Het Pygmalion-effect heeft in het Nederlands dezelfde benaming als in het Engels. Een synoniem voor het Pygmalion-effect is het Rosenthal-effect.
Exploratief onderzoek (exploratory research) is een flexibel type onderzoek waarbij je vragen probeert te beantwoorden die nog niet eerder uitgebreid onderzocht zijn.
Dit type onderzoek is meestal kwalitatief van aard, maar een exploratief onderzoek met een grote steekproef kan ook kwantitatief zijn. Vaak maak je hiervoor gebruik van de Grounded theory-methode.
Exploratief onderzoek kent een paar synoniemen:
Het Hawthorne-effect kan een probleem vormen bij observatie-onderzoek.
Als mensen weten dat ze geobserveerd worden, kunnen zij (onbewust) hun gedrag veranderen of verbeteren. De uitkomsten van het onderzoek kunnen hierdoor vertekend raken, omdat de participanten zich anders zouden gedragen als ze niet zouden weten dat ze geobserveerd worden.
In deze startfase van je tijdsplanning verzamel je informatie en bepaal je je onderwerp. Lees veel onderzoeken om het onderwerp te leren kennen en te begrijpen wat al onderzocht is. Je begint breed en maakt het onderwerp steeds specifieker, zodat je onderzoek haalbaar is.
Een thematische analyse (thematic analysis) kan inductief en deductief van aard zijn.
Een inductieve benadering houdt in dat je je thema’s laat bepalen door de data die je vindt. Daarentegen houdt een deductieve benadering in dat je tot de data komt op basis van een aantal vooraf bepaalde thema’s, waarvan je verwacht dat ze weerspiegeld worden in de data. Deze thema’s baseer je op een literatuuronderzoek naar bestaande kennis.
Een thematische analyse (thematic analysis) kan worden gebruikt om kwalitatieve data te analyseren. De methode wordt meestal toegepast op een reeks teksten, zoals interviewtranscripten. De onderzoeker analyseert de gegevens nauwkeurig om gemeenschappelijke of overkoepelende thema’s, ideeën en patronen te identificeren.
De meeste taalkundige benaderingen focussen op de regels die ten grondslag liggen aan een taal, terwijl je bij discoursanalyse focust op de contextuele betekenis van taal.
Je let hierbij op de sociale aspecten van communicatie en de manieren waarop mensen taal gebruiken om bepaalde doelen te bereiken (zoals vertrouwen winnen, twijfel creëren, emoties opwekken en conflicten oplossen).
Daarom focus je vaak op grotere taaleenheden (zoals een heel gesprek) in plaats van op kleine taaleenheden (zoals klanken).
Discoursanalyse (discourse analysis) is een veelvoorkomende kwalitatieve onderzoeksmethode die vooral wordt gebruikt in de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen (zoals taalkunde, antropologie en psychologie).
Discoursanalyse wordt gebruikt om geschreven of gesproken taal te onderzoeken in relatie tot de sociale context. Het doel is om te begrijpen hoe taal wordt gebruikt in het dagelijks leven.
Als je interviews verwerkt in je scriptie, zijn er enkele dingen waar je op moet letten:
De voordelen van een inhoudsanalyse (content analysis) zijn:
De nadelen van een inhoudsanalyse zijn:
Onderzoekers gebruiken een inhoudsanalyse (content analysis) om meer te weten te komen over het doel, de boodschap en het effect van communicatie. Ze willen ook vaak conclusies trekken over de maker van de tekst en het (beoogde) publiek.
Inhoudsanalyses kunnen worden gebruikt om de aanwezigheid van bepaalde woorden, uitdrukkingen, onderwerpen of concepten in een reeks historische of moderne teksten te kwantificeren.
Inhoudsanalyse (content analysis) is een onderzoeksmethode die wordt gebruikt om patronen in bewaarde communicatie te vinden. Een inhoudsanalyse of content-analyse bestaat uit de systematische analyse van een reeks teksten, die geschreven, gesproken of visueel kunnen zijn.
Als je interview wilt opnemen, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat je audio-opnamen van goede kwaliteit zijn.
Sommige vragen kun je als interviewer beter vermijden:
Als interviewer heb je twee hoofdtaken:
Theoretische saturatie ontstaat als de antwoorden op interview- of enquêtevragen je geen nieuwe informatie meer opleveren. Als dit gebeurt, heb je voldoende personen geïnterviewd of geënquêteerd om valide uitspraken te kunnen doen op basis van je onderzoek.
Als je een kwalitatief onderzoek doet, moet je eerst nagaan of je onderzoek doet naar een gelijksoortige (homogene) of een ongelijksoortige (heterogene) groep personen. Het is van belang dat er of theoretische saturatie (verzadiging) optreedt of dat je in staat bent de onderzoeksvraag te beantwoorden op basis van de afgenomen interviews.
Als je een kwantitatief onderzoek uitvoert en je de conclusies van je steekproef naar een grotere populatie wilt generaliseren, kun je het beste met een steekproefcalculator berekenen hoeveel personen je moet interviewen.
Voordat je begint aan je dataverzameling is het van belang om te bepalen hoe je je data gaat organiseren en opslaan. Dit doe je in een datamanagementplan. Als je mensen onderzoekt, moet je dit plan waarschijnlijk indienen bij een ethische toetsingscommissie.
Operationaliseren betekent dat je abstracte, conceptuele ideeën vertaalt naar meetbare variabelen. Als je je dataverzamelingsmethode uitwerkt, moet je de conceptuele definitie (wat je wilt onderzoeken) omzetten in de operationele definitie (wat je gaat meten).
In sommige gevallen kunnen je variabelen direct worden gemeten (zoals “leeftijd”), maar het zal vaker voorkomen dat je geïnteresseerd bent in ingewikkeldere constructen of variabelen die je niet direct kunt meten of observeren (zoals “geluk”).
In het dataverzamelingsproces verzamel je op basis van je onderzoeksopzet data voor je scriptie of onderzoek om zo je onderzoeksvraag te beantwoorden. Het is van belang dat je de data op een gestructureerde, valide en betrouwbare manier verzamelt.
Hierbij denk je van tevoren na over het doel van je onderzoek, het type data dat je wilt verzamelen en de methoden en procedures die je gebruikt om data te verzamelen, op te slaan en te verwerken.
De validiteit van een interview is onder andere afhankelijk van het type interview. Daarnaast hangt de validiteit af van hoe je je interview vormgeeft en uitvoert. Zo is het belangrijk om valide interviewvragen te formuleren.
De validiteit van literatuuronderzoek wordt bepaald door de relevantie van de bron voor het beantwoorden van de hoofdvraag en deelvraag (inhouds– en begripsvaliditeit) en de wijze waarop je zoekt (interne en externe validiteit).
Voor de betrouwbaarheid van literatuuronderzoek is de mate van wetenschappelijkheid van je bronnen bepalend maar ook of je geen toevallige fouten maakt tijdens het zoeken, en het waarderen en het combineren van de bevindingen uit de relevante en gewaardeerde literatuur.
Willekeurige fouten worden ook wel toevallige fouten genoemd. Des te groter de kans is dat de resultaten uit je onderzoek op toeval berusten, des te lager de betrouwbaarheid van je onderzoek is.
Deze toevallige fouten kun je voorkomen door op een zorgvuldige en consistente wijze te werken en door ervoor te zorgen dat je steekproef groot genoeg is.
Bij validiteit gaat het om de vraag of de resultaten uit jouw scriptie wel juist zijn en of je op basis hiervan harde conclusies kunt trekken. Zo corresponderen de resultaten van een valide onderzoek met de werkelijke eigenschappen, fenomenen en variaties in de fysieke en sociale wereld.
Het gaat bij de validiteit voornamelijk om het “instrument” waarmee je onderzoek hebt gedaan.
Bij betrouwbaarheid gaat het om hoe consistent een methode iets meet. Hierbij is het van belang dat de uitkomsten hetzelfde zijn als je de meting of het gehele onderzoek op exact dezelfde wijze nog een keer uitvoert (reproduceert of repliceert).
Met een goed opgesteld onderzoeksplan, bestaande uit je onderzoeksopzet en probleemanalyse, kun je ervoor zorgen dat je onderzoeks- en analysemethoden passen bij je onderzoeksdoelen. Zo kan een begeleider beoordelen of je onderzoek goed in elkaar zit voordat je begint met het daadwerkelijke onderzoek.
Ook vormt het plan een leidraad tijdens je onderzoek.
Een onderzoeksplan kan een onderzoeksvoorstel (research proposal) of plan van aanpak (PvA) zijn.
Een onderzoeksplan is een strategie om je onderzoeksvraag te beantwoorden met behulp van empirische data. Als je een onderzoeksdesign maakt, moet je beslissingen nemen met betrekking tot:
Je kunt je hypothese(n) op verschillende manieren formuleren, maar iedere hypothese bevat ten minste:
Je formuleert eerst een hoofdvraag, waarna je oriënterend onderzoek uitvoert (vaak een literatuuronderzoek). Vervolgens formuleer je op basis van de literatuur een voorlopig antwoord.
Een hypothese is een voorlopige stelling waarin je aangeeft wat je verwacht te vinden in je onderzoek. Vervolgens test je deze hypothese met behulp van je wetenschappelijke onderzoek, zoals een experiment of correlationeel onderzoek. Je stelt de hypothese altijd op voordat je het onderzoek uitvoert.
Je kunt het volgende circulaire stappenplan gebruiken om grounded theory toe te passen:
Als je theorie standhoudt, stop je na stap 6. Als je ontkrachtend bewijs vindt, ga je op basis van deze nieuwe kennis opnieuw data verzamelen en analyseren.
Met de grounded theory-methode van Strauss en Glaser kun je een nieuwe wetenschappelijke theorie ontwikkelen over je onderwerp die gebaseerd (gegrond) is op data die je verzamelt met kwalitatief of kwantitatief onderzoek.
Je doorloopt hierbij een cyclus van dataverzameling, -analyse en reflectie om categorieën te formuleren waarin je de data indeelt, totdat je theoretische saturatie bereikt. Vervolgens ontwikkel je een theorie die je toetst met behulp van wetenschappelijke literatuur.
Als je meer wilt lezen over grounded theory, kun je de volgende boeken raadplegen:
Het doel van een etnografie is om rijke data te verzamelen door jezelf onder te dompelen in een gemeenschap en de lezer er vervolgens van te overtuigen dat je observaties en interpretaties overeenkomen met de werkelijkheid.
Etnografie (ethnography) is een vorm van kwalitatief onderzoek waarbij de onderzoeker zich onderdompelt in een gemeenschap of organisatie om gedragingen en interacties van dichtbij te kunnen observeren. De term etnografie verwijst ook naar het geschreven rapport dat de etnograaf na afloop opstelt.
Etnografie is een flexibele onderzoeksmethode waarmee je inzicht kunt verkrijgen in een gedeelde cultuur, conventies en de sociale dynamiek van een bepaalde groep. De onderzoeksbenadering gaat wel gepaard met praktische en ethische uitdagingen.
Of je jouw enquête online of offline afneemt, is afhankelijk van je doelgroep, de aard van het onderzoek en de tijd die je hiervoor hebt. Zo zijn oudere participanten vaak moeilijk online te bereiken, terwijl jongeren wellicht liever online deelnemen.
Voordelen | Nadelen | |
---|---|---|
Online |
|
|
Offline |
|
|
Je enquête moet betrouwbaar en valide zijn om op basis van de resultaten conclusies te kunnen trekken.
Enquêtes zijn een vragenlijsten die je online of offline afneemt bij meerdere personen om data te verzamelen over je onderzoeksonderwerp. Deze onderzoeksmethode wordt meestal gebruikt voor kwantitatief onderzoek, maar het is ook mogelijk om enquêtes te gebruiken voor kwalitatief of mixed methods onderzoek.
Bij een participerende observatie maak je als observator deel uit van de context waarin het gedrag van mensen bestudeerd wordt. Meestal weten participanten dat ze geobserveerd worden, maar soms ook niet.
Bij een niet-participerende observatie maak je als observator geen deel uit van de sociale setting die geobserveerd wordt. In de meeste gevallen wordt de observator niet gezien door de individu(en) die geobserveerd worden, bijvoorbeeld omdat de onderzoeker videobeelden observeert.
De vier meest voorkomende redenen om observaties uit te voeren, zijn de volgende:
Als je voor observaties hebt gekozen als onderzoeksmethode, kijk en luister je naar wat mensen doen en zeggen (menselijk gedrag) in een bepaalde situatie. Alles wat je waarneemt, leg je vast in een verslag.
Na je observaties analyseer en interpreteer je de verkregen data om je onderzoeksonderwerp te kiezen, hypothesen op te stellen, antwoord te geven op hoofd- of deelvragen of eventueel een conclusie te trekken.
In het geval van een scriptie gebruik je de observaties meestal om je hoofd- of deelvragen te beantwoorden.
Een focusgroep heeft net als iedere andere onderzoeksmethode voor- en nadelen.
Oorspronkelijk werden focusgroep-interviews met name gebruikt voor marktonderzoek (naast interviews en enquêtes), omdat veel consumenten beslissingen nemen in sociale context.
Tegenwoordig worden focusgroepen in bijna alle domeinen van sociaal onderzoek ingezet. Denk daarbij bijvoorbeeld aan politiek onderzoek (hoe mensen op een bepaald beleid reageren) of aan de gezondheidszorg (hoe patiënten bijwerkingen ervaren).
Een focusgroep (ook wel focusgroep-interview genoemd) is een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij een groep mensen wordt samengebracht om te discussiëren over een vooraf bepaald onderwerp.
Een focusgroep is dus een soort interview waaraan meerdere respondenten tegelijkertijd deelnemen. De onderzoeker stelt vragen aan de groep en faciliteert de discussie. Het doel van een focusgroep is om data te verzamelen.
Je voert een literatuuronderzoek of literatuurstudie uit in vier stappen:
Literatuuronderzoek (ook literatuurstudie of literature review genoemd) is een methode om bestaande kennis over je onderwerp of probleemstelling te verzamelen. Deze kennis vind je in verschillende bronnen, zoals wetenschappelijke tijdschriftartikelen, boeken, papers, scripties en archiefmateriaal.
Het resultaat is niet alleen een beschrijving van de gevonden informatie, maar ook een kritische bespreking van de meest relevante informatie. Een literatuuronderzoek kan op zichzelf staan of deel uitmaken van een groter geheel.
Met het cross-checken van informatie door triangulatie streef je vier doelen na:
Er zijn vier vormen van triangulatie die je kunt toepassen in je scriptie om de validiteit en betrouwbaarheid van je resultaten te verhogen:
Er is sprake van triangulatie als je verschillende bronnen, theorieën, onderzoeksmethoden of data-analysemethoden gebruikt om iets te onderzoeken. Hierdoor bekijk je je onderzoeksvraag vanuit verschillende richtingen.
Triangulatie verhoogt de betrouwbaarheid en validiteit van je resultaten.
Bij een getrapte steekproef of meertrapssteekproef (multistage sampling) trek je een steekproef uit een populatie met in elke fase kleinere groepen (steekproefeenheden).
Deze methode wordt vaak gebruikt om gegevens te verzamelen voor een grote, geografisch verspreide groep mensen. Meestal volg je hierbij een vaststaande hiërarchie (bijvoorbeeld: provincies, gemeenten, buurten, huishoudens) om vervolgens op een relatief snelle en goedkope manier gegevens te verzamelen.
De twee soorten externe validiteit zijn populatievaliditeit (of je je resultaten naar andere groepen kunt generaliseren) en ecologische validiteit (of je je resultaten naar andere contexten kunt generaliseren).
Externe validiteit is de mate waarin je de resultaten van je onderzoek kunt generaliseren naar andere omstandigheden en groepen.
Interne validiteit is de mate waarin je met zekerheid kunt stellen dat een vastgestelde oorzaak-gevolgrelatie (causaal verband) niet door andere factoren kan worden verklaard.
Externe validiteit is de mate waarin je je resultaten kunt generaliseren naar andere omstandigheden of groepen.
De validiteit van je experiment is afhankelijk van je experimentele design.
De interne validiteit is de mate waarin je met zekerheid kunt stellen dat een gevonden causale relatie niet kan worden uitgelegd door andere, externe factoren. Als de interne validiteit hoog is, is het aannemelijk dat de gevonden causale relatie tussen je onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele daadwerkelijk aanwezig is.
Je kunt de wetenschappelijke integriteit waarborgen door onderzoek te verrichten dat voldoet aan de vijf principes (eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid). Hiervoor kun je onder andere letten op de volgende punten:
Wetenschappelijk onderzoek ligt ten grondslag aan vele belangrijke beslissingen, bijvoorbeeld op medisch, sociaal of politiek vlak. Daarom is het essentieel dat de wetenschappelijke integriteit niet wordt geschaad, zodat anderen op de resultaten kunnen vertrouwen (of ze kunnen controleren door te repliceren).
De wetenschappelijke integriteit (scientific integrity) wordt gewaarborgd als onderzoek wordt verricht volgens vijf principes: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid.
De vijf principes zijn vertaald naar 61 normen voor goede onderzoekspraktijken (best practices).
Een topiclijst (topic list) is een lijst van alle onderwerpen die je tijdens je interviews wilt behandelen. Het is handig om deze alvast in een logische volgorde te zetten, maar tijdens het interview mag je afwijken van de bedachte structuur.
Een topiclijst wordt als houvast gebruikt tijdens semigestructureerde en ongestructureerde interviews. Voor een gestructureerd interview gebruik je een vragenlijst.
Het belangrijkste verschil tussen inductief en deductief redeneren is dat je bij inductief redeneren een nieuwe theorie probeert te creëren, terwijl je bij deductief redeneren een bestaande theorie probeert te toetsen.
Deductief redeneren is een top-down onderzoeksmethode, waarbij je op basis van een generalisatie naar specifieke gevallen zoekt. Met behulp van deductief onderzoek toets je theorieën en hypothesen. Het proces bestaat over het algemeen uit dezelfde vier stappen: er is een theorie (generalisatie), je formuleert een hypothese, je observeert of analyseert, je bevestigt of ontkracht de hypothese.
Inductief redeneren is een bottom-up onderzoeksmethode, waarbij je onderzoekt of je op basis van een specifieke observatie resultaten kunt generaliseren. Het proces bestaat over het algemeen uit dezelfde vier stappen: een observatie doen, data verzamelen, een patroon ontdekken en een hypothese of theorie formuleren (generalisatie).
Een ongestructureerd interview is een interview waarin alleen trefwoorden en onderwerpen vaststaan, maar de vragen niet van tevoren worden geformuleerd. Het interview is vergelijkbaar met een alledaags gesprek en heeft als doel zoveel mogelijk over een onderwerp te weten te komen.
Dit type interview gaat over het algemeen gepaard met een lagere betrouwbaarheid en validiteit dan gestructureerde en semigestructureerde interviews.
Een gestructureerd of gestandaardiseerd interview is een interviewvorm waarbij de vragen van tevoren worden opgesteld (en waarvan niet wordt afgeweken). Ook ligt de volgorde van vragen vast en geef je respondenten meestal maar enkele antwoordopties waaruit ze kunnen kiezen.
Een gestructureerd interview gaat over het algemeen gepaard met een hogere betrouwbaarheid en interne validiteit dan een semigestructureerd of ongestructureerd interview.
Een semigestructureerd interview is een kwalitatieve onderzoeksmethode.
Een deel van de gestelde vragen wordt vooraf door de interviewer bepaald. De volgorde waarin de vragen worden gesteld is flexibel en de respondenten kunnen volledig vrij antwoorden. Ook kan de interviewer bij deze onderzoeksmethode doorvragen op de antwoorden van de geïnterviewde.
Je onderzoek is empirisch van aard als je het onderzoek zelf uitvoert, waardoor je nieuwe resultaten verkrijgt. Je beantwoordt je onderzoeksvraag door systematisch data te verzamelen met behulp van een empirische onderzoeksmethode. Vervolgens analyseer je de data.
Een empirisch onderzoek is de tegenhanger van een literatuuronderzoek.
Een systematische steekproef (systematic sampling) is een aselecte steekproefmethode waarbij onderzoekers leden van de populatie selecteren op basis van een regelmatig interval. Zo kunnen ze bijvoorbeeld iedere 20e persoon op een lijst van de populatie selecteren.
Als de volgorde van participanten op de lijst willekeurig is, kun je hiermee het willekeurige karakter van een enkelvoudige aselecte steekproef nabootsen. Dit draagt bij aan de validiteit van je resultaten.
Een externe variabele is een variabele waarin je niet geïnteresseerd bent (die je niet onderzoekt), maar die wel van invloed kan zijn op de afhankelijke variabele in je onderzoek.
Een confounding variabele valt onder externe variabelen. Dit type beïnvloedt niet alleen de afhankelijke variabele, maar is ook gerelateerd aan de onafhankelijke variabele.
Om het verschil beter te illustreren, gebruiken we het voorbeeld van de hand: alle duimen zijn vingers, maar niet alle vingers zijn duimen. In het geval van deze variabelen zijn alle confounding variabelen externe variabelen, maar niet iedere externe variabele is een confounding variabele.
Een storende variabele (confounding variabele) is een derde variabele die de relevante variabelen beïnvloedt, waardoor ze gerelateerd lijken terwijl ze dat niet zijn.
Een mediërende variabele verklaart daarentegen hoe twee variabelen gerelateerd zijn.
Een mediërende variabele verklaart het proces waardoor twee variabelen gerelateerd zijn, terwijl een modererende variabele de sterkte en richting van die relatie beïnvloedt.
Controlevariabelen helpen je om een correlatie of causaal verband tussen variabelen vast te stellen door de interne validiteit te verbeteren.
Als je niet controleert voor relevante externe variabelen, kunnen deze de uitkomsten van je onderzoek beïnvloeden en kun je mogelijk niet aantonen dat de resultaten daadwerkelijk het gevolg zijn van een manipulatie van de onafhankelijke variabele.
Controlevariabelen zijn alle variabelen die constant worden gehouden in een onderzoek. Het zijn variabelen waarin je niet geïnteresseerd bent, maar waarvoor wordt gecontroleerd, omdat ze resultaten kunnen beïnvloeden.
Als je een gestratificeerde steekproef wilt gebruiken, moet je je populatie volledig kunnen verdelen in subpopulaties die elkaar uitsluiten. Dat betekent dat elk lid van de populatie duidelijk in maar één subgroep kan worden ingedeeld.
Een gestratificeerde steekproef is de beste keuze als je denkt dat subgroepen verschillende gemiddelde waarden zullen hebben voor de variabele(n) die je bestudeert.
Bij gestratificeerde steekproeven verdelen onderzoekers participanten over subgroepen (strata) op basis van een of meerdere gemeenschappelijke kenmerken (zoals etniciteit, gender, opleidingsniveau, et cetera).
Eenmaal verdeeld, wordt een aselecte steekproef getrokken voor iedere subgroep.
Met een quasi-experimenteel design probeer je een oorzaak-gevolgrelatie vast te stellen. Het belangrijkste verschil met een echt experiment is dat de participanten niet willekeurig worden verdeeld over controlegroepen en experimentele groepen. Er is dus geen sprake van randomisatie.
Een meta-analyse bestaat over het algemeen uit 6 stappen:
Een meta-analyse is een onderzoek naar al bestaande studies over een bepaald onderwerp. Het is een kwantitatieve of statistische onderzoeksmethode. Bij dit type analyse vergelijk je de resultaten van diverse onderzoeken (primaire studies) om je eigen hoofdvraag te beantwoorden.
Geclusterde steekproeven vallen onder de aselecte steekproefmethoden. Je deelt een populatie op in clusters, zoals districten of scholen, en kiest dan willekeurig (aselect) enkele clusters om je steekproef te vormen.
In het ideale geval is ieder cluster een mini-versie van de populatie als geheel.
Geclusterde steekproeven zijn goedkoper en efficiënter dan andere aselecte steekproefmethoden, zeker als het gaat om een populatie die een groot geografisch gebied beslaat.
Helaas biedt deze methode ook minder statistische zekerheid dan andere methoden, zoals een enkelvoudige aselecte steekproef, omdat het moeilijk is om te bepalen of de clusters representatief zijn voor de gehele populatie.
Als je gebruik wilt maken van randomisatie, ken je ieder lid van de steekproef een nummer toe.
Vervolgens gebruik je bijvoorbeeld een random number generator om ieder nummer willekeurig toe te wijzen aan een controlegroep of experimentele groep. Je kunt ook andere methoden gebruiken, zoals de loterijmethode, het opgooien van een muntje, of de dobbelsteenmethode.
Randomisatie wordt gebruikt bij experimenten met een between-subjects design. Bij zulke designs is er meestal sprake van een controlegroep en een of meerdere experimentele groepen. Randomisatie zorgt ervoor dat de groepen vergelijkbaar zijn aan het begin van het onderzoek.
Over het algemeen gebruik je altijd randomisatie bij dit type experimenteel onderzoek, mits het bij het onderwerp van je onderzoek past en het ethisch is.
Bij experimenteel onderzoek is randomisatie een manier om participanten uit je steekproef over verschillende groepen te verdelen. Door deze methode te gebruiken, heeft ieder lid van de steekproef een even grote kans om in een controlegroep of experimentele groep te worden geplaatst.
Je data kunnen twee meetniveaus hebben: ordinaal of interval. De data-analysemethode is afhankelijk van het meetniveau van de data.
Bij ordinale schalen zijn de verschillen tussen de antwoordopties niet gelijk verdeeld of onbekend. Zo weet je bijvoorbeeld niet zeker of het verschil tussen “Helemaal mee oneens” en “oneens” even groot is als het verschil tussen “oneens” en “neutraal”.
Bij intervalschalen zijn deze verschillen tussen antwoordopties wel gelijk. Zo is het verschil tussen “1” en “2” bijvoorbeeld net zo groot als het verschil tussen “2” en “3”.
De data van de totale likertschaal worden vaak gezien als intervaldata, omdat het een totaalscore is waarbij scores van vier of meer vragen bij elkaar zijn opgeteld.
Een likertschaal wordt ook wel een waarderingsschaal of gedwongen-keuzeschaal genoemd (zeker als er geen neutrale antwoordoptie is). Likertschalen worden gebruikt om meningen, houdingen of gedrag te onderzoeken. Ze worden meestal ingezet bij enquêteonderzoek, omdat dit type schaal het mogelijk maakt om persoonlijkheidskenmerken of waarnemingen eenvoudig te operationaliseren.
Longitudinale onderzoeken kunnen weken, maar ook tientallen jaren duren, omdat je dezelfde participanten op meerdere tijdstippen test. Over het algemeen nemen ze minimaal een jaar in beslag. Daarom is dit type onderzoek vaak minder geschikt voor scripties.
Longitudinale onderzoeken zijn heel handig om de juiste volgorde van gebeurtenissen vast te stellen. Ook kun je veranderingen door de tijd heen onderzoeken en krijg je inzicht in oorzaak-gevolgrelaties.
Helaas zijn longitudinale onderzoeken over het algemeen wel duurder en tijdrovender dan andere soorten onderzoek.
Je kunt met cross-sectionele onderzoeken geen oorzaak-gevolgrelaties (causaliteit) vaststellen. Ook is het niet mogelijk om veranderingen als gevolg van tijd te onderzoeken. Om causaliteit te onderzoeken, moet je een longitudinale of experimentele studie uitvoeren.
Cross-sectionele onderzoeken zijn vaak minder duur en minder tijdrovend dan andere soorten onderzoek. Je kunt nuttige inzichten verkrijgen in de eigenschappen van een populatie. Ook is het mogelijk om correlaties vast te stellen die je in een vervolgonderzoek kunt onderzoeken.
Soms zijn er alleen cross-sectionele data beschikbaar voor je onderzoek, maar in andere gevallen zijn cross-sectionele data ook daadwerkelijk voldoende om een onderzoeksvraag te beantwoorden.
Longitudinale onderzoeken en cross-sectionele onderzoeken zijn twee soorten onderzoeksdesigns. Bij een cross-sectioneel onderzoek verzamel je data van een populatie op één moment in de tijd, terwijl je bij een longitudinaal onderzoek data verzamelt van dezelfde participanten op meerdere momenten in de tijd.
Longitudinaal onderzoek | Cross-sectioneel onderzoek |
---|---|
Herhaalde observaties | Observaties op één moment |
Je observeert dezelfde groep meerdere keren | Je observeert verschillende groepen (een “cross-sectie”) in de populatie één keer |
Je onderzoekt veranderingen door de tijd heen | Je geeft een momentopname van de maatschappij op een specifiek punt |
Een sampling bias treedt op als bepaalde individuen uit een populatie een grotere kans hebben om in de steekproef te worden opgenomen dan andere individuen uit die populatie.
Het is bijna altijd nodig om een steekproef te gebruiken, omdat populaties over het algemeen te groot zijn om ieder individueel lid te onderzoeken. Door een representatieve subsectie (steekproef) te onderzoeken en een valide en betrouwbaar onderzoek uit te voeren, kun je uitspraken doen over een grotere populatie.
Een enkelvoudige aselecte steekproef (simple random sampling) is de eenvoudigste versie van een aselecte steekproef. De onderzoeker kiest willekeurig participanten uit een populatie om een steekproef te vormen. Ieder lid van de populatie heeft een even grote kans om in de steekproef te belanden. Vervolgens vindt de dataverzameling plaats.
Je kunt bijvoorbeeld willekeurig participanten kiezen door een random number generator te gebruiken.
Tekstuele analyse is een overkoepelende term voor verschillende onderzoeksmethoden die worden gebruikt om teksten te beschrijven, interpreteren en te begrijpen. Er zijn veel soorten informatie die je kunt afleiden uit een tekst. Vaak ben je op zoek naar de letterlijke betekenis, subtekst, symbolisme, aannames en normen en waarden die in de tekst naar voren komen.
Een tekst hoeft niet per se een traditionele tekst te zijn. Het kan ook gaan om een film, afbeelding of plaats.
Een case study is een gedetailleerd onderzoek naar een specifiek onderwerp, zoals een persoon, groep, plaats, gebeurtenis, organisatie of fenomeen. Case studies worden veelal gebruikt in sociaal, onderwijskundig, medisch, klinisch of business-gerelateerd onderzoek.
Bij deskresearch of bureauonderzoek verzamel je zelf geen nieuwe data (zoals bij veldonderzoek of fieldresearch wel het geval is). In plaats daarvan gebruik je data die al verzameld zijn door anderen, zoals interne documenten van je stagebedrijf.
Met veldonderzoek (of fieldresearch) verzamel, analyseer en interpreteer je primaire data, ofwel nieuwe informatie, door bijvoorbeeld enquêtes af te nemen, interviews te houden of observaties uit te voeren. Je doel is om zo een antwoord te vinden op je onderzoeksvragen.
Het verschil tussen veldonderzoek (fieldresearch) en bureauonderzoek (deskresearch) is dat je bij veldonderzoek zelf het “veld” betreedt om data te verzamelen, terwijl je bij bureaonderzoek gebruikmaakt van eerder verzamelde data door anderen.
In grafieken wordt de verklarende variabele over het algemeen op de x-as (horizontale as) geplaatst, terwijl de responsvariabele op de y-as (verticale as) wordt geplaatst.
In sommige gevallen gebruiken onderzoekers liever de term “verklarende variabele” in plaats van “onafhankelijke variabele“, omdat onafhankelijke variabelen in natuurlijke situaties toch vaak worden beïnvloed door andere variabelen. Dat betekent dat ze niet zuiver onafhankelijk zijn.
Een verklarende variabele (explanatory variable) is de variabele die je manipuleert of waar je veranderingen in waarneemt, terwijl de responsvariabele (response variable) verandert als gevolg van die manipulatie.
Het is mogelijk om meerdere variabelen te onderzoeken in een experiment, maar je dient dan ook meerdere onderzoeksvragen te formuleren.
Je bent bijvoorbeeld geïnteresseerd in het effect van dieet op gezondheid. Je kunt meerdere maten gebruiken om de gezondheid te meten, zoals de bloedsuikerspiegel, hartslag en bloeddruk. Iedere maat is een aparte afhankelijke variabele die gepaard gaat met een eigen onderzoeksvraag.
Je bent niet alleen geïnteresseerd in iemands dieet, maar ook in de mate van fysieke activiteit (of zelfs het effect van een combinatie van die twee). Je spreekt dan van twee onafhankelijke variabelen.
In een experiment manipuleer je slechts één onafhankelijke variabele per keer om de interne validiteit te waarborgen.
In één experiment kan een variabele niet zowel onafhankelijk als afhankelijk zijn. Je variabele wordt of gezien als vermoedelijke oorzaak of als gevolg.
Het kan wel voorkomen dat een variabele in het ene onderzoek een onafhankelijke variabele is en in een ander, ongerelateerd onderzoek een afhankelijke variabele.
Je wilt onderzoeken hoe de bloedspiegel wordt beïnvloed door cola light enerzijds en gewone cola anderzijds. Daarom neem je een experiment af.
Je manipuleert het type cola (light of gewoon), dus dat is de onafhankelijke variabele.
Je meet de bloedspiegel, dus dat is je afhankelijke variabele.
Je kunt onafhankelijke (independent variables) en afhankelijke variabelen (dependent variables) beschouwen als oorzaken en gevolgen:
In een experiment manipuleer je de onafhankelijke variabele en meet je de afhankelijke variabele. Je wilt onderzoeken of de onafhankelijke variabele invloed uitoefent op de afhankelijke variabele.
Een voorbeeld is een onderzoek naar het effect van verschillende soorten muziek op de productiviteit op werk. De onafhankelijke variabele (vermoedelijke oorzaak) is de muziek en de afhankelijke variabele (vermoedelijk gevolg) is de productiviteit op werk.
Correlationeel onderzoek wordt gebruikt om de relatie tussen twee (of meer) variabelen te onderzoeken zonder dat de onderzoeker de variabelen manipuleert of controleert. Het is een niet-experimentele variant van kwantitatief onderzoek, waardoor je geen causaliteit kunt vaststellen.
Een correlatie laat zien of er een verband is tussen twee of meerdere variabelen. Een correlatiecoëfficiënt kan de richting van het verband (positief, negatief) laten zien en geeft ook aan hoe sterk het verband is.
Correlationeel onderzoek is een niet-experimentele variant van kwantitatief onderzoek.
Een correlatie is een statistische indicator voor een verband tussen variabelen: als de ene variabele verandert, verandert de andere variabele ook, maar er hoeft geen oorzaak-gevolgrelatie te zijn. Correlaties worden onderzocht in correlationeel onderzoek.
Causaliteit betekent dat een verandering in de ene variabele een verandering in de andere variabele veroorzaakt. Er is dus wel sprake van een oorzaak-gevolgrelatie. De variabelen correleren én er is een causaal verband. Causaliteit wordt onderzocht in experimenteel onderzoek.
Er zijn twee hoofdredenen voor het gebrek aan causaliteit bij correlaties.
Met gecontroleerde experimenten kun je causaliteit aantonen, terwijl je met correlationeel onderzoek alleen verbanden tussen variabelen kunt aantonen.
Over het algemeen wordt correlationeel onderzoek gekenmerkt door een hoge externe validiteit, terwijl experimenteel onderzoek gepaard gaat met een hoge interne validiteit.
Within-subjects designs gaan over het algemeen gepaard met een hoge statistische power, maar de eigenschappen van het design kunnen wel de interne validiteit schaden.
Voordelen
Nadelen
In een factorieel design (factorial design) worden meerdere onafhankelijke variabelen onderzocht.
Als je twee variabelen onderzoekt, wordt ieder niveau van de ene onafhankelijke variabele gecombineerd met ieder niveau van de andere variabele om verschillende condities te creëren.
Ja, je kunt een between-subjects design en een within-subjects design combineren in hetzelfde onderzoek als je twee of meer onafhankelijke variabelen hebt (factorieel design). In een mixed factorial design wordt (minimaal) één variabele between-subjects gevarieerd en (minimaal) één variabele within-subjects.
Hoewel een between-subjects design vaak gepaard gaat met een hogere interne validiteit dan een within-subjects design, heb je wel meer participanten nodig voor dezelfde hoge statistische power.
Voordelen
Nadelen
Sommige variabelen gaan gepaard met een vaststaand meetniveau. Zo worden gender of etniciteit altijd op nominaal niveau gemeten, omdat je de categorieën niet kunt rangschikken.
Bij andere variabelen kun je het meetniveau wel kiezen. De variabele “studenteninkomen” kan bijvoorbeeld op ordinaal of rationiveau worden gemeten.
Als je kunt kiezen, is het beter om op rationiveau te meten, zodat je de data op meer manieren kunt analyseren. Hoe hoger je meetniveau, hoe preciezer de data.
Het niveau waarop je een variabele meet, bepaalt hoe je je data kunt analyseren.
Afhankelijk van het meetniveau kun je diverse descriptieve statistieken gebruiken om je data samen te vatten. Ook kun je inferentiële statistiek (ook wel toetsende of verklarende statistiek genoemd) gebruiken om te bepalen of je resultaten de hypothese ondersteunen of weerleggen.
Meetniveaus laten zien hoe precies variabelen worden gemeten. Er zijn vier meetniveaus (of meetschalen) die van laag naar hoog kunnen worden gerangschikt.
Participanten die tot de experimentele groep behoren krijgen een of meerdere experimentele condities aangeboden, terwijl participanten in de controlegroep geen enkele experimentele conditie aangeboden krijgen. Zo kun je controleren welk effect optreedt als je niets manipuleert. De samenstelling van de experimentele groep moet zo gelijk mogelijk zijn aan die van de controlegroep.
In een between-subjects design ervaart iedere participant maar één conditie en onderzoekers bekijken de verschillen tussen de gemiddelden van de groepen.
In een within-subjects design ervaart iedere participant alle condities van een experiment en onderzoekers testen dezelfde participanten meerdere keren (na iedere conditie) om verschillen te onderzoeken.
Een experimenteel design bestaat uit een set procedures om relaties tussen variabelen te onderzoeken. Om een gecontroleerd experiment (randomized controlled trial, RCT) te ontwerpen, heb je het volgende nodig:
Als je het experiment ontwerpt, beslis je:
Het design van je experiment is essentieel voor de interne en externe validiteit van je resultaten.
Je kunt kwalitatieve data op meerdere manieren analyseren, maar de methoden hebben vijf stappen gemeen:
De uitvoering van iedere stap hangt af van de focus van je analyse. Veelvoorkomende analyses zijn tekstuele analyse, thematische analyse en discourseanalyse.
Er zijn vijf belangrijke kwalitatieve onderzoeksbenaderingen:
Kwantitatief onderzoek heeft betrekking op getallen en statistiek, terwijl kwalitatief onderzoek over woorden en betekenissen gaat.
Met kwantitatieve onderzoeksmethoden kun je een hypothese toetsen door systematisch data te verzamelen en te analyseren, terwijl je met kwalitatieve methoden diepgaand onderzoek kunt doen naar ideeën en ervaringen.
Beschrijvend onderzoek kan een verkennend karakter hebben, bijvoorbeeld als er nog weinig bekend is over het onderzoeksonderwerp. Toch zijn er enkele verschillen tussen beschrijvend/descriptief onderzoek en verkennend/exploratief onderzoek.
Beschrijvend of descriptief onderzoek | Verkennend of exploratief onderzoek |
Het doel is om inzicht te krijgen in mensen, gebeurtenissen, objecten of fenomenen | Het doel is om informatie te verzamelen, zodat je je onderzoeksvraag en -doel kunt bepalen |
Het onderzoeksdesign staat vast | Het onderzoeksdesign is flexibel |
Je eindigt met een conclusie | Je hoeft nog niet te eindigen met een conclusie |
In de meeste gevallen hoef je geen bronvermelding toe te voegen als je iets bespreekt dat tot algemene kennis behoort. Hierbij is het wel van essentieel belang dat de informatie echt als algemene kennis kan worden gezien.
Algemene kennis is informatie die de gemiddelde lezer als waar beschouwt zonder de behoefte aan een bronvermelding. Het moet hierbij om bekende, controleerbare en eenduidige kennis gaan.
Let op: Als je twijfelt, kun je beter wel een bronvermelding toevoegen om te voorkomen dat je plagiaat pleegt. Je kunt gebruikmaken van onze APA Generator om automatisch foutloze bronvermeldingen te genereren.
Plagiaat plegen gaat gepaard met serieuze gevolgen en kan illegaal zijn in sommige gevallen.
Plagiaat wordt bijzonder serieus genomen in een professionele academische setting. Zowel plagiaat als zelfplagiaat kunnen leiden tot juridische stappen, omdat vaak sprake is van een schending van auteursrecht of fraude. De meeste wetenschappelijke tijdschriften staan onderzoekers niet toe om hun werk in meerdere tijdschriften of boeken te publiceren.
De gevolgen van plagiaat verschillen per setting en per onderwijsinstelling, maar ze kunnen variëren van een onvoldoende voor een opdracht of vak tot een permanente uitschrijving.
Onbedoeld plagiaat is een van de meest voorkomende soorten plagiaat. Vaak wordt een bronvermelding vergeten of lijkt een parafrase te sterk op het origineel.
Ook als plagiaat per ongeluk gaat, kunnen de gevolgen ernstig zijn. Zorg ervoor dat je nauwkeurig omgaat met bronvermeldingen en gebruik eventueel een (gratis) plagiaat checker voordat je je werk inlevert.
Clone plagiaat (ook wel global plagiarism genoemd) betekent dat je iemand anders werk kopieert en inlevert onder je eigen naam. Dit is een van de meest ernstige gevallen van plagiaat, omdat je opzettelijk liegt over het auteurschap van een tekst.
Voorbeelden van plagiaat zijn:
Plagiaat is het bedoeld of onbedoeld presenteren van andermans werk of ideeën als je eigen werk of ideeën. Plagiaat is daarmee een schending van het intellectuele eigendom van een ander en kan ernstige gevolgen hebben.
Het is belangrijk dat je je bronnen goed bijhoudt en dat je de juiste bronvermeldingen toevoegt om plagiaat te voorkomen. Maak gebruik van onze APA Generator om automatisch foutloze bronvermeldingen te genereren.
Kom je ergens niet uit? Geen probleem, wij staan altijd voor je klaar.
Ons team helpt studenten afstuderen met de:
De Scribbr Bronnengenerator is ontwikkeld met behulp van het open-source Citation Style Language (CSL)-project en Frank Bennett’s citeproc-js. Het is dezelfde technologie die wordt gebruikt door tientallen andere populaire bronnengenerators, waaronder Mendeley en Zotero.
Je kunt alle citatiestijlen en talen vinden die in de Scribbr Citation Generator worden gebruikt in onze openbaar toegankelijke repository op Github. De meeste referentiestijlen worden door de Bronnengenerator ondersteund. Zo hebben we onder andere een APA Generator en een MLA Generator.
De Scribbr gratis Plagiaat Checker maakt gebruik van elementen van Turnitins Similarity Checker, namelijk de plagiaatdetectiesoftware en de Internet Archive and Premium Scholarly Publications content databases.
Scribbr is gespecialiseerd in het controleren van studiegerelateerde documenten (mbo, hbo, wo en postdoc). We kijken de volgende soorten teksten na:
Wil je een zakelijke tekst laten nakijken? Neem dan contact met ons op.